top of page


Nederlands
WIE ? ... Qui ?
Wie ben jij? ...
Qui es-tu ?
Wie is het?
Qui est-ce?
In dit deel van de cursus gaan jullie leren :
Dans cette partie du cours, vous allez apprendre :
-
De voornaamwoorden.
Les pronoms. -
De werkwoorden "hebben" en "zijn" met hun respectieve verbonden uitdrukkingen.
Les verbes "avoir" et "être" ainsi que des expressions liées à ces verbes. -
De identiteitskaart.
La carte d'identité. -
De beroepen.
Les métiers. -
Het lichaam.
Le corps humain.



bottom of page